Oude Ambachtengroep
"Den Olden Tied"
Ambachten
Aquarellen
In de vroege 19e eeuw werd de klassieke aquareltechniek erg populair in het kunstonderwijs doordat de industriële fabricage van aquarelverf in metalen napjes het mogelijk maakte tamelijk goedkope en onmiddellijk te gebruiken verfdozen aan te schaffen. Professionele aquarelschilders bereikten in deze tijd een grote virtuositeit.
Bezembinden
De bezem, gemaakt van berkentakken, werd meestal gemaakt in de winter, dan had de boer de meeste tijd. In het voorjaar kon men dan bij de schoonmaak de spinnewebben wegjagen. De berkenbezem was zeer geschikt om het erf aan te vegen.
Boterkarnen
Boterkarnen, zo als het vroeger op de boerderij werd gedaan. De boer heeft zure volle melk of hij maakt ze zuur. Bijvoorbeeld 25 liter volle melk en daarbij 2½ liter karnemelk gieten. Bij een temperatuur van circa 20°C, 24 uur laten staan om te zuren. Als dit gebeurd is gieten we de zure melk in een houten vat (Boterkarn) en stampen het (karnen) tot er boter boven komt. Men kan dan de boter eraf scheppen. Wat dan nog in de ton zit is karnemelk, heerlijk om te drinken en het is zonder vet. Dan moet de boter nog drie maal gespoeld worden in koud schoon water. Voor de smaak kan zout of kruiden worden toegevoegd...smakelijk eten.
Bijenkorfvlechten
Korven vlechten is heel oud, 4500 jaar v.Chr. vlocht men al biezenmandjes. Het bijenkorfvlechten leefde op in de 16de eeuw. In deze vlechttechniek werd van een ononderbroken bundel stro, een spiraal gelegd en met vlechtband vastgezet. Het materiaal dat gebruikt werd was gedorste roggestro en buntgras. Ook allerlei gebruiksvoorwerpen zoals voorraadvaten, boodschappenmandjes en bakken om rogge en kunstmest te zaaien werden van stro gemaakt. Dit was altijd in voldoende mate op de boerderij aanwezig.
Fries houtsnijden
Een van de oudste hobby's is het zogenaamde Friesche houtsnijwerk ook wel kerfsnede of chipcarving genoemd. Dit snijwerk wordt al eeuwenlang beoefend door vooral de kleine man, die in de lange winteravonden deze hobby bedreef.
Dit snijwerk werd gebruikt door hoofdzakelijk gebruiksvoorwerpen te versieren met allerlei motieven. Voorbeelden zijn divers, zoals fotolijstjes, kistjes, stoven, mangelplanken, sleutelrekjes, tabakspotten, lepeldoosjes, lepelrekjes etc.
Het Friesche houtsnijwerk vindt zijn oorsprong in het noorden van Europa zoals, Noorwegen, Zweden, Denemarken en het gedeelte waar vroeger de Friezen woonden. Vandaar de naam in Nederland "Het Friesche houtsnijwerk"
Toen
er nog geen televisie en computers waren werd dit snijwerk vooral in de
jaren 1940 tot 1960 veel in Nederland beoefend, daar men hiervoor
weinig gereedschap nodig had ( een stukje lindehout en een paar mesjes
waren voldoende). Het grote voordeel van dit snijwerk is, dat men dit
kan doen in de huiskamer aan tafel, zonder dat dit veel rommel geeft.
Goanstokkenmaker en geveltekensnijder
Het oude hulpmiddel bij het wandelen. Veelal werden de stokken gebruikt om de bruiloftsgangers uit te nodigen. Daartoe had men dikwijls een glaasje meegevoerd in de stok. Dan werd daar de borrel uit gedronken die men bij iedere gast kreeg. Het ontstaan van de gaostok wordt verkregen doordat de wilde kamperfoelie on de stok groeit en men versierde de stok door hem met een scherp mesje uit te snijden en te versieren met ganzeveren.
Het uilenbord, een symbool op de friese boerderijen. Een offer van de boer voor de goden. Tussen de zwanen zit de makelaar, die in zes verschillende streken van Friesland verschillen. Het Overijsselse 'Gevelteken', een symbool op de Twentse boerderijen. Voor de goden, ze beschermen de boer tegen kwalen en boze geesten.
Glasgraveren
Men kan in glas, spiegels of glazen deuren mooie afbeeldingen graveren. Ook letters en woorden behoren tot de mogelijkheden.
Grolse Wanten breien
De Grolse wanten werden gebreid in vroegere tijden in het stadje Groenlo. Het is bekend uit de geschiedenis van Frederik Hendrik rond 1627. Dit stadje had de eerste huisindustrie, het Grolsewanten breien. Heel vroeger werden ze door schaapherders gebreid. Ze noemden ze ook wel voeshansken of scheepershansken. Het wordt op de linker- en de rechtervinger in twee kleuren donkerblauw en wit met een randje rood op vier of vijf naalden gebreid. Het is een moeilijke techniek. De ingebreide ster vindt men steeds terug in de kleding.
Hoedenmaakster
Houtdraaien
Het maken van
voorwerpen uit hout door het al draaiende te verspanen is al heel oud.
Het is bekend dat volken uit de oudheid, zoals de Grieken en de Perzen,
in staat waren draaiwerk van hoge kwaliteit te maken.
Ook in Nederland is het houtdraaien van groot belang geweest, en is dat
voor een deel nog. Maar het ambacht van houtdraaien is langzamerhand
bijna verdwenen, en heeft plaats gemaakt voor het industriële draaien.
Op computer gestuurde machines worden nu de gebruiks- en siervoorwerpen
gemaakt die eerder met de hand werden gedraaid. Het ambacht van
houtdraaier is praktisch verdwenen.
Houtsnijden
Houtsnijden bestaat al heel lang. Vroeger sneden ze gebruiksvoorwerpen. Later toen de mensen van de ene naar de andere trokken, pakten ze alles in kisten. De boeren hebben dat soort kisten nog lang gebruikt. Ze bewaarden daarin spek of dekens. Met een guts werd dan de kist versierd. In Gelderland hadden wij meestal rozetten en schubwerk. Ook werden er stoven besneden, daar legde men een gloeiende briket in als voetverwarming. Verder werden er beelden gesneden en lijsten.
Imker
Het
beroep van bijenhouder, imker, moet wel een der oudste ter wereld zijn.
In Nederland is het een populaire hobby die wordt beoefend door ca.
10.000 liefhebbers. Onomstreden is het nut van de bij als bestuiver van
bloemen. Voeg daar nog het wonderbaarlijke fenomeen van de bijentaal
aan toe en het laat zich raden waarom zoveel mensen blijvend
gefascineerd zijn door dat kleine beestje dat het liefst in grote
volken leeft.
Moderne
hulpmiddelen hebben het houden van bijen eenvoudiger gemaakt dan het
eeuwenlang geweest is. De tijd van de strokorven en de sierlijke maar
onpraktische bijenstalletjes met een pittoresk dak van pannen of riet
is voorgoed voorbij. Tegenwoordig worden uitsluitend nog bijenkasten in
overdekte opstellingen gebruikt, zonder overbodige tierelantijnen.
Kaarsenschilderen
Kaarsen maken en beschilderen is heel oud. In Valencia is een tekening op een rotswand gevonden waar het imkeren wordt afgebeeld. Deze tekening is 12000 jaar voor Christus gemaakt. Kaarsen worden gemaakt van bijenwas of parafine. In vroeger tijden was het voor verlichting. De kaarsen hebben bij de katholieken een bijzondere plaats. Bij alle heilige beelden werden en worden nog wel kaarsen gebrand, deze worden eerst door een Geestelijke gewijd. Nu nog wordt met Pasen en met trouwen en dopen kaarsen gebruikt. In Nederland hebben we circa 25 verschillende kleuren verf. Met een penseel van marterhaar schildert men de verschillende motieven. Friesland heeft Hinde lopen, Delftsblauw is wereldbekend, verder kent men Achterhoeks, Assendelft en boerenbont. Deze zijn nu nog altijd heel mooi. Deze motieven schildert men ook op gebruiksvoorwerpen, potten, kasten, dozen enzovoort.
Kaarsentrekken
Het wordt ook wel tonken genoemd. De imker maakt eerst de bijenwas schoon, daarna wordt het warm gemaakt. Hierin wordt een katoenen lont steeds ondergedompeld. De bijenwas is puur natuur dus schoon en walmt niet, kan ook van raad gedraaid worden.
Kantklossen
Waarschijnlijk komt het van oorsprong uit Italië. Het kende een grote opbloei in de 16e eeuw. Daarna werd het verspreid door Joegoslavië, Zwitserland, België en Nederland. Het gekloste kant werd gebruikt als garnering voor kraagjes jurken en als kastrandjes, ook de tafel werd versierd met een kleedje. De klosjes werden gemaakt van verschillende houtsoorten. En het kussen gevuld met zeegras. Met origineel linnen garen, door de klosjes op verschillende manieren onder en boven elkaar te leggen in linnen en netslag en volgens een kantbrief (patroon) ontstond er een mooi stuk kant. Met kantklossen wordt er met een groter aantal klosjes op een kussen nog fijnere kantsoorten gemaakt.
Karakterpoppen
Sedert mensenheugenis worden poppen door kinderen gekoesterd. Door primitieve volkeren aanbeden, en als magische kracht in de strijd, tussen goed en kwaad beschouwd. Ook vandaag de dag is de pop niet weg te denken uit onze samenleving. Om er mee te spelen, als pronkstuk, of er een verzameling van te maken. Daarnaast een uitdaging voor mensen die graag zelf creatief bezig zijn.
Klompenmaker
Nederland is bekend o.a. door zijn klompen. De klompen werden gemaakt van gekapte wilgen of populieren. Door de boom in blokken te zagen en de schors te verwijderen, wordt er met een speciale klompenmakersbijl een ruwe vorm gekapt. Op de snijpaal met het blokmes ontstaat het gewenste model. Het voetgat maken geschiedt in de werkbank, met verschillende boren. Men kon aan de klompen zien uit welk gedeelte van het land de mensen kwamen b.v. Markersnoet, de Rijssense, de Twentse, de Gelderse trip, de Hindeloper enzovoort.
Koperslager
Koperslaan is een ambacht dat al duizenden jaren bestaat. Omdat koper goedkoop was in verhouding tot goud en zilver werd de koperindustrie een bloeiende bedrijfstak. Zodat er in de 16e eeuw geen keuken was zonder koperen ketels en andere voorwerpen. In de 18e eeuw was er een grote terugval doordat men problemen had met het kopergroen. Deze koperoxide is namelijk schadelijk voor de gezondheid. Hierdoor kwam het porselein meer in gebruik. Nadat men het proces van het vertinnen van de koperen gebruiksvoorwerpen had ontdekt bleef het koper populair tot het begin van de 20e eeuw. Toen werd het langzaam maar zeker verdrongen door roestvrij staal en glas zodat nu het ambacht vrijwel uitgestorven is.
Knipmutsen maken
In
Nederland droeg men de klederdrachten van circa 1850 t/m 1950. Er waren
4 soorten mutsen:
Knipmuts (Uitgaan)
Plooimuts (Zondags)
Rouwmuts (Rouw)
Gehaakte of gebreide muts (Daagse werkmuts)
De
knipmuts was van mooie handgekloste kant. De bolronding van de muts
bestaat uit tule (Katoen) met daarin geborduurde of doorstopwerk
bloempje. Daarop mooi blauw sierband (het wegwerken van de linten). De
onderstrook bestaat uit stiptule of gewone tule met daaraan zo breed
mogelijk handgekloste kant. Hieraan zag je hoe belangrijk mensen waren.
Daarbij hoorden sieraden b.v. gouden mutsbellen en bloedkoralen
ketting met een gouden knipslot. De plooimuts is van katoen en
broderiekant. Wordt op dezelfde manier in elkaar gezet als de knipmuts
en rouwmuts, behalve de roes die wordt gevouwen. De daagse muts werd
met de hand gebreid of gehaakt. (Konden ze zelf wassen.) De zondagse
kleding is geheel zwart met schoeisel. Door de week zwarte kleding met
bonte schort en klompen.
Kralenbreien en -haken
Haken en breien met kralen van patronen uit de jaren 1800 tot circa 1925. Beursjes met prachtige zilveren beugels hoorden bij de klederdrachten. Daarbij ook kettingen, kraagjes, befjes, speldjes, redicuuls, schilderijen e.d. allen vervaardigd van en versierd met kralen. Kortom, een kleurrijk geheel uit de oude handwerkdoos.
Lierskant
Lierse
kant wordt geborduurd met een haak of naald op mechanisch geweven tule.
Deze tule wordt eerst op een borduurraam gespannen zodat de mazen open
zijn.
Dan tekent men het ontwerp op de tule.
Schaduwen en perspectief bekomt men door te werken met katoenen draad in
verschillende diktes en door de speling en trekkracht van de hand op de
draad.
In Lierse kant komen veel bloemen en gronden voor, steeds uitgevoerd in
kettingsteek die, op verschillende manieren verwerkt, een mooi
resultaat geeft.
Mandenvlechter
Manden van wilgentenen werden vroeger gebruikt voor aardappelmand en schilmandje.
Ook voor eieren rapen en als houtmand werd hij gebruikt. Ook de wieg en het
biezenmandje voor het kleine kind was niet weg te denken. De
wilgentenen werden vroeg in het voorjaar afgesneden, aan bossen
gebonden en gedroogd. Voor het vlechten 2 a 3 weken in water laten
weken. Voor de bodem die bol moet staan, 6 bodemhoutjes en dan met 2
lange tenen vlechten. Met 23 steven ingestoken in de bodem verder
vlechten, de oren van 2 tenen er aangedraaid en een sierrand en klaar
was de mand.
Midwinterhoorn maken en -blazen
Lang geleden maakten boze geesten in donkere wolken een wilde jacht op mens, dier en gewas. Vooral in de lange decembernachten waren de boeren bang voor de geluiden van wind en dieren. Om de gevaarlijke bovenmenselijke machten te verdrijven of af te schrikken bliezen de boeren op hun hoorns. Voor het maken van deze hoorns gebruikten ze afgebast berken- of elzenhout. aan het dunne eind boorde men een gat waar later de van vlier gemaakte 'Happe' in paste. Daarna werd het hout overlangs middendoor gekloofd en met een guts beide kanten uitgehold. De twee holle stukken werden weer tegen elkaar gelijmd en met bied afgewerkt. De happe werd ingebracht en er kon geblazen worden.
Mosterdmaker
Mosterd is een zeer oud cultuurgewas van zo'n 3000 jaar geleden en afkomstig uit China en India. Een veld mosterdplanten met hun frisse gele bloemen is een prachtig siergewas en vormt een lust voor het oog. Het zaad wordt gekneusd in een email schaal met een kogel van marmer, om de hygiëne te bevorderen zodat de bacterie geen kans krijgen zich te ontwikkelen. Behalve mosterdzaadjes zijn er nog andere grondstoffen nodig, maar dat is het geheim van de mosterdmaker of -maakster. Mosterd is niet alleen lekker bij kaas en worst of bij de bereiding van diverse gerechten, het is ook gezond voor de mens. Het is goed voor o.a. de spijsvertering, hooikoorts en verkoudheden.
Pottenbakker
De techniek van het draaien van klei op de schijf heeft de mens altijd gefascineerd. De draaischijf wordt tegen de klok in aangedreven, hetzij met de voet, hetzij elektrisch. De pottenbakker heeft beide handen vrij om te draaien.
Hij begint met een bal klei stevig in het midden van de schijf te plaatsen, klaar voor het centreren, zodat de bol precies in het midden van de schijf komt te zitten. Daarna kan hij door gelijkmatige zijdelingse druk met de handpalmen en de vingers de klei geleidelijk de door hem gewenste vorm geven. Als de pot leerhard is kan hij verder worden bijgewerkt zoals afdraaien en schuren.
Is de pot voldoende uitgehard dan kan hij worden gebakken in de oven tussen de 950 en 1050 graden. Nadien kan de pot nog geglazuurd worden om deze duurzamer te maken maar vooral om ze de meest mooie kleuren te geven...of niet natuurlijk, smaken verschillen!
Russenvlechter (biezen)
Biezen groeien langs de waterkant. Lange donkergroene stelen met bruinachtige toppen. In juli worden ze afgesneden en drie maanden lang gedroogd in de zon. Vlak voor gebruik worden ze nat gesproeid, daar ze anders tijdens het vlechten zullen breken. Van de vele meters die gevlochten waren, werden vroeger Genemuider-matten gemaakt en matjes in de klompen en laarzen. Tegen de kou werden ze ook als ondermatras voor het opnemen van vocht gebruikt. Tegenwoordig is het afhankelijk van uw eigen creativiteit wat men ervan maken kan, b.v. tassen of omlijstingen van schilderijtjes.
Spinnen
Dit is een van de oudste beroepen. Zolang er wol, vlas, katoen en zijde was, werd er gesponnen. In het begin van de zomer worden de schapen geschoren en dan wordt de wol gesorteerd. We hebben rug-, zij-, nek- en buikwol. Beginnen we met de beste soort, de rugwol te spinnen. Men heeft dan een enkele draad. Door twee klossen vol te spinnen, kan dan getwijnd worden. Vlas wordt van de vlasstok gesponnen of om je middel. Zijde spint men van de cocon. Dan kan gebreid worden.
Stoelenmatter
Zittingen van natuurlijke biezendateren in Egypte van 4000 v.Chr. Toen werden ze, net als nu nog, gemaakt van matten- of stoelenbies, ruwe bies en waterbies. Deze biezen werden in de nazomer of vroege herfst geoogst als de stengels op hun langst waren en voordat het te koud en te nat werd. De stengels werden vervolgens losjes uitgespreid en enkele weken lang gedroogd voordat ze werden gebruikt. Door twee of drie biezen in elkaar te draaien en om de balkjes te draaien kreeg men een biezenzitting.
Strovlechten
Het vlechten van strosymbolen, aan het einde van de graanoogst, is al zo oud als de landbouw zelf. Van de laatste graanschoof die geoogst werd vlocht men symbolen die dienden als rustplaats voor de graangeest in de winterperiode, als de akkers kaal waren. Ze kregen een ereplaats in huis of in de graanschuur en werden in het voorjaar weer ondergeploegd zodat de graangeest terug zou keren in de akker. Op die manier wilde men zich verzekeren van een goede oogst. Meestal vlocht men een oogstgodin of een druppel, dat was het symbool voor de regen.
Tegenwoordig maakt men ook veel andere creaties van stro zoals geveltekens, hoefijzers, tarwedames, levensbomen, zwanen, rammelaars en vele andere symbolen.
Staphorsterstipwerk (Spijkerverven)
Sinds 1900 zijn de lapjes stof voor de muts en de kraplap van 't vrouwvolk van Staphorst versierd met bloemmotieven. Deze zijn met een speciale oliedrukverf opgebracht met de kop van een spijker. Die mooie fleurige klederdracht wordt nog steeds gedragen. Met de eenvoud van het materiaal en het kleurrijk resultaat is het een lust om te zien voor klein en groot.
Touwslager
Op
het platteland werd in het verleden veel touw gebruikt: boerentouw,
halsters voor paarden, wagentouwen om vrachten hooi mee op de plaats te
houden en geen koe zonder halster om de hoorns. Een touw kan bestaan
uit 3,4 en 6 strengen in diverse dikten die met ouderwets houten
draaiboor in elkaar gedraaid worden. Dit vereist vakmanschap. Je moet
ervoor zorgen dat het touw gelijkmatig wordt gedraaid, zodat de
hardheid overal hetzelfde is.
De
uiteinden worden niet geknoopt maar in elkaar gedraaid waardoor er geen
dikteverschillen ontstaan en het mogelijk is een oog in het touw te
maken. Als grondstof wordt o.a. hennep en sisal gebruikt. Hennep werd
omstreeks 2600 v.Chr. al in China verbouwd en heeft een lange, sterke
vezel. Sisal wordt gewonnen uit bladeren van een Agave (Vetplant) welke
voorkomen in Mexico en Noord-Afrika.
Touw
wordt tegenwoordig veel gebruikt in sportzalen, stormbanen en
speeltuinen maar ook als particulier kunt u terecht voor o.a.
springtouw, schommeltouw, rekstokkentouw, hangmatten, touw als
trapleuning en touwladders.
Vlasbraken
Vlas was een van de eerste weefsels waar men vroeger linnen kleding van maakte. Vlas is een vezelplant dat bestaat uit een houtkern en daaromheen bundeltjes vlas en de houtkern van de vlas wordt gebroken. De bundeltjes vlas worden over de hekel gekamd, zodat er een mooie vezel overblijft. De spinster spint er dan een mooie draad van. Bij vlas spint men de draad linksom en wordt rechts om getwijnd. Van de linnen draad werden strengen gemaakt, om het te wassen en te bleken op de 'bleek', om er daarna een stuk linnen van te weven.
Weven
Weven is het vervlechten van horizontale en verticale groepen draden tot textiel. Het is een zeer oude techniek waarop heel veel varianten bestaan. De draden waarmee textiel wordt geweven kunnen van verschillend materiaal zijn, zoals wol, vlas, katoen en zijde. Het weven van deze garens op het weefraam kan op twee manieren gebeuren : Voor het weven spant men een aantal draden in verticale richting parallel op. De constructie waarop dit gebeurt heet scheren. De opgespannen draden heten schering.Soms moeten deze scheringdraden (of kettingdraden) gelijmd (gesterkt) worden om meer veerkracht en weerstand te hebben tegen breuk tijdens het weven. Vervolgens worden één voor één andere draden haaks hierop, op horizontale wijze tussen de schering door, in het weefgetouw ingelegd. Deze draden heten inslagdraden. Deze draden worden strak tegen elkaar aangedrukt.
Zeishanen
In vroeger tijden werden de gewassen gemaaid met de zeis. Deze werden gescherpt door hanen. Hanen werd gedaan met een hamer en een aambeeld. Door kleine tikjes te geven werd deze dan gescherpt. Dat is vakwerk, anders krijg je oneffenheden.